Met enige onregelmatigheid schrijven Leike en Jaap elkaar een dialoogblog over het vak en de wereld. Daar kun je je op abonneren, dan krijg je bij iedere nieuwe blogpost een melding. Ook heel leuk vinden we het als je je ermee bemoeit en een eigen bijdrage levert. Naar een specifieke blogpost zoeken of neuzen door alle titels kan in het blog overzicht.

Ruttes vaasje

18 december 2018


Beste Leike,

Las je die brief van Mark Rutte in de krant? Over dat vaasje? Ik ben geen fan van hem, maar het lijkt erop dat hij voorzichtig toch een visie gaat ontwikkelen. Beetje houterig en toch niet zonder talent, zou ik zeggen. Een verdienstelijk begin.

Het vaasje als metafoor voor Nederland. Een ding dat kwetsbaar en fragiel is. “Broos en breekbaar”, sprak dichter Rutte. Later maakt hij de metafoor sterker als hij spreekt over hoe er altijd water bij de wijn moet worden gedaan in een democratie. Het vaasje is niet alleen meer een ding voor op de schoorsteen, het wordt gebruikt om te mengen en te schenken.

Zou hij ‘Antifragiel’ van N.N. Taleb gelezen hebben? Taleb laat mooi zien fragiele systemen (vaasjes, landen, IT-systemen, bedrijven, etc.) kwetsbaar zijn omdat ze helemaal ingericht zijn op een stabiele en voorspelbare omgeving. Fragiele systemen zijn enorm doelgericht en reuze efficiënt, als de omgeving niet verandert. Maar ze gaan direct stuk als dat wel gebeurt. In een snel veranderende wereld is fragiliteit een groot risico; er gebeurt altijd iets onverwachts. Dat zit een beetje in het woord ‘onverwacht’ opgesloten…. Een vaasje is zo stuk als het op de grond valt. Rutte schetst nog het beeld van mensen die zo hard aan een vaasje trekken dat het daardoor stuk gaat.

Kijk, dat vind ik nou weer jammer. Hier loopt dichter Rutte vast in zijn metafoor. Zie jij dat voor je dat mensen samen aan een vaasje gaan trekken? Als je in de metafoor blijft zou je kunnen zeggen dat de kruik, het vaasje, net zo lang te water gaat tot ze barst.

Dan trek je ook een les uit je metafoor. Dat je een keer moet stoppen met het verder fragiel maken van je vaasje. Dat je vaasje stuk gaat als je het nog verder belast.

 

Dichter Rutte is in werkelijkheid (ook al blijkt dat niet uit zijn advertentie) al tien jaar de hoogste baas van ons land. Hoofdverantwoordelijke van de vervazing van ons land. Juist hij heeft alle systemen zo op scherp gezet dat bij het minste of geringste hele porseleinkasten aan scherven gaan. Juist hij heeft de maximale efficiëntie geperst uit een systeem dat piept en kraakt.

Talebs antwoord op fragiliteit is antifragiliteit. Maak de systemen zo dat ze tegen een stootje kunnen; sterker nog, dat ze sterker worden van die stootjes. Zoals een getraind lichaam klappen kan opvangen. “Wat mij niet doodt, maakt mij sterker”, zei Nietsche. Antifragiliteit vraagt om redundantie (een zekere overdaad, zeker niet efficiënt) en om optionaliteit (zo opereren dat je altijd keuzemogelijkheden houdt).

Hoe mooi zou het zijn als de visionaire Rutte inderdaad zou koersen op een overheid die ruimschoots op zijn taak berekend is, optioneel en redundant. In plaats van de schraalhans-keukenmeester die hij totnutoe was.

Maar misschien zit daar wel het probleem. Rutte ziet Nederland niet als een complex systeem, maar als een simpel object, een vaasje, een ding. Maar de simpelheid van de metafoor staat dieper begrip in de weg. Een samenleving is geen vaasje.

 

Ik zou Rutte willen voorstellen Nederland te zien als een tuin waarin van alles tot bloei kan komen. Geen dood ding dat fragiel, broos en breekbaar is, maar iets levends dat zowel kwetsbaar is als ook groeit en bloeit. Flower power. Dàt is nodig Mark!

Pluk er desnoods een paar voor in je vaasje.

 

Groet, Jaap

Zachte krachten

5 december 2018


Beste Leike,
 
Wat een mooi pleidooi voor middelmaat heb je gemaakt. En ook goed om te zien dat je een snaar raakt bij veel mensen. Weg uit de extreme standpunten en terug naar een genuanceerd gesprek. Ik ben er hartstochtelijk voor.
Mij interesseert hoe het komt dat het debat zo in uitersten wordt gevoerd.
Zijn het alleen de sociale media die uitlokken tot een ongenuanceerd naar buiten knallen van emoties? Ik las ergens het verschil met -zeg- dertig jaar geleden. Als je toen iets vond van bijvoorbeeld zwarte Piet, moest je (met de hand) een brief schrijven, in een enveloppe stoppen, adresseren, naar de brievenbus lopen en hopen dat de krant jouw bijdrage zou publiceren bij de ingezonden stukken. Dat gaf je behoorlijk wat tijd om je emotie te laten dalen en te bedenken dat het toch niet zo hard hoefde. En ja, de redactie keek dan natuurlijk ook wel even naar de inhoud en maakte natuurlijk een selectie van wat wel en niet geplaatst werd. Er zijn een hoop drempels verdwenen he?
En dan de bubbels. In Ondertussen (2012) schreven we al over het fenomeen dat jouw google-pagina andere resultaten geeft dan de mijne. Dat je beiden denkt in een neutrale bibliotheek te zoeken, maar dat de bibliotheek helemaal voor jou op maat is gemaakt. Zodat je alleen maar leest wat je wilt lezen en niet geconfronteerd wordt met andere geluiden. De sociale media hebben dat natuurlijk alleen maar versterkt. Je kunt als minderheid zomaar denken dat je de genegeerde meerderheid bent. Met alle boosheid van dien.
Iets fundamenteler lijkt me het depoliticeren van de politiek. En dan bedoel ik met politiek de plek waar we maatschappelijke belangen, tegenstellingen, idealen met elkaar confronteren om vervolgens tot beleid te komen. Waar in de tijd van Joop den Uyl, Dries van Agt en Hans Wiegel nog een verschil van ideologieën aan de basis lag van het politieke bedrijf, is vanaf de kabinetten ‘no-nonsense’-Lubbers een toon aangeslagen van neutraal-zakelijke beleidsvorming. Politiek werd probleemmanagement. Het neoliberale denken claimde het monopolie op redelijkheid, rationaliteit en gezond verstand. De andersdenkende werd weggezet als onredelijk, emotioneel of als verwarde idealist. We kregen de paarse kabinetten Kok als een bondje van kapitalisten en ongevederde socialisten. Economisch enorm succesvol, maar er was geen georganiseerde oppositie over. Dus werd er geen leidinggegeven aan het tegengeluid. Tot Fortuijn opstond en stem gaf aan de onvrede: “Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg”. Dit leek een oproep aan eenieder om zijn stem te laten horen en er daden bij te voegen. De ongeorganiseerde geest uit de fles.
Tenslotte verliezen allerlei instituties hun geloofwaardigheid en daarmee hun gezag. We zien het aan de pers die in een tijd van afkalvende oplages en kijkcijfers steeds afhankelijker wordt van adverteerders. De verleiding om te publiceren wat de lezers of kijkers willen zien of horen, groeit. Het journaal lijkt steeds vaker over criminaliteit te gaan.
De druk van een multinational om twee miljard overheidsgeld per jaar aan aandeelhouders te schenken, was zo groot dat de indruk ontstaat dat ons kabinet aan de leiband van het grootkapitaal loopt.
De wetenschap is zo afhankelijk van private financieringen dat resultaten te vaak opvallend goed uitkomen voor de financier. En als die instituties hun gezag verliezen, dan verdwijnen de noodzakelijke ijk- en rustpunten uit de maatschappelijke tegenstellingen.
 
Dus jouw verlangen naar het gewone gesprek, naar onderling respect, naar sportiviteit, naar bruggen slaan, ik deel het van harte. En ik denk zelfs dat er heel erg veel mensen zijn die jouw verlangen delen. Zou dit zachte pasteltintengeluid misschien toch heel krachtig kunnen worden?
Precies honderd jaar geleden, aan het eind van de eerste wereldoorlog, dichtte Henriette Roland Holst:
 
De zachte krachten zullen zeker winnen
in ’t eind – dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zoo ’t zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.
 
 
Groet,  Jaap
 

Pastelkleuren

26 november 2018


Beste Jaap,

 

Ik ben al een tijdje aan de beurt om een blog te schrijven, maar ik ben even stilgevallen. Heb even geen onderwerp. Of nee, beter gezegd, ik heb even geen zin om geluid te maken in deze tijden van herrie. Wat moet je zeggen in een tijd dat alles gericht lijkt op het zichtbaar maken van de meest extreme standpunten? Een tijd waarin neonazi’s uit hun holen gekropen komen om een pro-pietenstandpunt te verdedigen. Dan is er toch wat misgegaan?

Ik zou het positief kunnen uitleggen: blijkbaar heeft heel Nederland zo genoeg van deze discussie dat we het overlaten aan de meest extremen om er nog aandacht voor te vragen. Maar je kunt het ook negatief uitleggen: blijkbaar moet de nuance eruit, wil iets nog over de bühne komen, opgepakt worden door de media, bijdragen aan wat wij willen zien en horen. De discussie is letterlijk zwart-wit geworden … Geen grijstinten meer te vinden, laat staan dat we er enige kleur in kunnen aanbrengen.

 

Of neem de reuring die er is over de nieuwe Allerhande, die blijkbaar foodies en vegans in het vlezige of vleesloze kruis tast. Eten als statement. Een chique reclame-vreetblaadje als splijtzwam.

Ik ben er even moe van dat we Nederland in uitersten voorgeschoteld krijgen. Ik kijk er met een soort geschrokken verbazing naar.

 

Alles lijkt gericht op beleving. Het ene nog mooier, spectaculairder, bijzonderder dan het andere. We moeten spetterende winterweekends, orgastisch lekker eten, supervette kleren, onwijs gave feestjes. De media laat ons bovendien een wereld zien vol bijzondere mensen. Alsof dat de maat der dingen is. Je moet je onderscheiden door bijzonder te zijn. Je wil zichtbaarheid, want dat voelt als erkenning. Dat alles in schreeuwende kleuren.

 

Erkenning en zichtbaarheid worden steeds meer aan elkaar gekoppeld en daarmee raken erkenning en erbij horen van elkaar gescheiden. Maar er echt bijhoren, dat is stil en vanzelfsprekend. Al die reuring maakt ons als samenleving niet inclusiever.

 

Ik hou van de middelmaat. Ik ben blij dat er in alles voors en tegens zijn en dat je het daarmee moet doen. Ik vind het fijn dat het echte leven een leven van compromissen is. Ik vind het geruststellend dat je niet leuk, flitsend, succesvol en bijzonder bent, maar gewoon iemand die ook een beetje door het leven prutst. Dat je werkt met mensen die allemaal middelmatig zijn maar met elkaar wat moois maken. Eigenlijk geef ik de voorkeur aan pasteltinten.

 

Misschien is dat wel wat ik wil zeggen, dat ik zo graag weer in pasteltinten zou praten. Kunnen die engerds met hun extreme standpunten weer onder een steen? Kunnen we het gewone gesprek weer een keer voeren? Zo’n gesprek waarin feiten en argumenten uitgewisseld kunnen worden, waarin respect is voor elkaars standpunt en waarin gezocht wordt naar hoe bruggen te slaan? Kunnen we met die grote diversiteit aan middelmatigheid bouwen aan wat moois waar iedereen onderdeel van kan zijn. Kan dat? Alleen op die manier kunnen we een kleurrijk land worden.

 

Groet, Leike

Valsspelen

8 november 2018


 Beste Leike,
 
Heb je midterm elections in Amerika een beetje gevolgd? Heb je gehoord over die gouverneur van Georgia? Die gouverneur die de regels vaststelt en ook zelf kandidaat is? Die voor zwarte kiezers zoveel barrieres mag opwerpen dat velen van hen niet kunnen stemmen? Die de districten zo indeelt dat er Republikeinse meerderheden ontstaan (bijgaand plaatje toont een paar van die districten)?
Wat is er gebeurd dat dit soort schaamteloos valsspelen geaccepteerd wordt?
 
Dat is natuurlijk brutaal en bizar dat het kan. Maar ik vrees ook dat het niet op zichzelf staat. Mijn vermoeden is dat de polarisatie in de samenleving inmiddels veroorzaakt dat het doel alle middelen heiligt. Dat de ethiek van goede regels en een eerlijk speelveld ondergeschikt zijn gemaakt aan de overtuiging van het eigen grote gelijk.
Ik wil daarom een pleidooi houden voor de herleving van iets wat in de vergetelheid dreigt te raken: sportiviteit.
 
Het nadeel van ouder worden is dat je ouder wordt. Het voordeel is dat je veel hebt meegemaakt. Zo weet ik me uit mijn jeugd te herinneren dat sportiviteit moest. Het was onderdeel van je opvoeding. Je moest tegen je verlies kunnen. Je leerde dat regels helpen om het spel leuk en eerlijk te maken. Ik herinner me dat we dat leerden van de Engelsen, dat idee om er keihard in te gaan op het voetbalveld (“het zijn geen kostschoolmeisjes”, zei mijn vader dan), maar altijd binnen de regels en na het fluitsignaal was je weer vrienden. Ik ben er dus mee opgevoed.
 
Ik nam die moraal ook mee van de talloze veldjes waar we voetbalden. Iets met gras en zand en kuilen, zonder lijnen en met neergelegde jassen als doelpalen. Je was je eigen scheidsrechter. En zelden of nooit was je het oneens over een overtreding. Winnen stond in dienst van de lol en niet omgekeerd.
 
Ook toen ik (een tikkie) ouder was bleef sportiviteit een basisuitgangspunt. Ik hockeyde bij ‘Be Fair’ (what’s in a name) en rende twintig kilometer per wedstrijd. Beperkt talent, maar heel gemotiveerd. En als je per ongeluk iemand in je enthousiasme omverliep of pijn deed met een onhandige beweging met je stick, zei je oprecht “sorry” en vroeg je of het weer ging. Een overtreding was het gevolg van onhandigheid, nooit van opzet. Na afloop dronk je dan heel veel bier samen met de tegenstander. Om de beurt bood je de tegenstander een kratje aan.
 
Hoe anders is het in deze tijd waarin competitie is veranderd in concurrentie. Waarin de wil te winnen het wint van sportiviteit. Waarin valsspelen onderdeel van het spel is geworden. Een ‘professionele overtreding’ noemen ze dat. We leven in een tijd waarin ‘voetbal is oorlog’ zo letterlijk is dat spelers erop uit zijn elkaar uit de wedstrijd te schoppen als de scheids even niet kijkt. Een tijd waarin slim schijnslachtofferschap door je supporters en je coach wordt toegejuicht. Een tijd waarin naast de scheidsrechter en twee assistenten, er ook nog een vierde man is om de coaches in bedwang te houden en een VAR (video op afstand) de scheids moet helpen bij wat hij zelf niet zag. Een soort wapenwedloop tegen de overtreding.
 
Wat er in de sport gebeurt, loopt parallel met wat we elders in de samenleving met elkaar doen. René Gude sprak ooit al over de sportificering van de samenleving. Sport lijkt de metafoor waarmee we naar verkiezingen kijken (wie wint, wie verliest?), naar debatten (wie wint, wie verliest?), naar de economie (Nederland derde op rijtje innovatiefse landen), we kiezen een chirurg met de beste rating en mogen na iedere internetaankoop schoolcijfers geven voor wat we kochten.
Maar zullen we die sportificering dan alsjeblieft op de goede manier doen en weer wat sportiever worden? Dat je een ander gunt dat hij het spel beter speelde? Dat als je zelf wint, je daaraan toevoegt dat je vandaag ook wel geluk had? Dat we inzien dat het doel van het spel het spel zelf is? Het doel is dus een middel, niets meer. Sjoemelen en valsspelen leidt tot verliezers, niet tot winnaars.
Zo, dat moest er even uit.
 
Groet, Jaap

Zachte overgangen

28 oktober 2018


Beste Leike,
 
Het verbaast me wel dat jij een jongetje bent.
Ik leerde ooit van Dick Swaab dat gender alleen al in de biologie een behoorlijk ingewikkeld construct is, laat staan bij psychologen, sociologen, antropologen en politicologen. Ik weet het niet meer precies, maar hij vertelde dat de hersenen van mannen en vrouwen verschillen, en natuurlijk nog veel meer gemeen hebben. En ook dat het niet òf het een òf het ander is, maar dat er allerlei tussenvormen zijn. In de hersenen dus. Genetisch leek het een ABC-tje. Je hebt of een XX, dan ben je een vrouw, of een XY-chromosoom en dan ben je een man. Maar ook dat klopt niet helemaal. Er zijn ook vrouwen die qua geslachtsdelen een vrouw zijn, maar die een XY-chromosoom hebben. Jamie Lee Curtis schijnt daar een voorbeeld van te zijn. Een supersexy dame in ‘A fish called Wanda’, maar ik zie inderdaad ook wel iets mannelijks in haar.
En dan hebben we nog allerlei varianten in wat mensen voelen of hoe ze hun identiteit ervaren. Een dochter van vrienden van ons bleek een zoon van hen te willen zijn. Na een tijdje twijfelen wist zij/hij het zeker. Hij had het lichaam van een vrouw, maar voelde zich een man. Zo volgde, naast een andere voornaam, een reeks eindeloze bezoeken aan VU-MC om het ook fysiek te kunnen worden. Daarbij heeft hij een vriendin die het helemaal geen biet interesseerde of zij man of vrouw is. Ze vindt hem leuk zoals ze is. De vriendin is bi. Ik vind ze allebei en samen helemaal geloofwaardig.
Interessant hoe ambigue dat man of vrouw zijn, is geworden in deze vervloeiende tijd.
 
En hoe anders was dat nog niet zo lang geleden.
Herman van Veen zong in 1969 Adieu café op een tekst van de onovertroffen Willem Wilmink waarin de volgende strofe voorkomt:
“Want zie, de nieuwe wet is
Dat zo’n café niet net is
De zoldering te laag is
Het licht er veel te vaag is
En dat er alle vrouwen
Hun plas op moeten houden
Omdat er geen wc is
Die veilig en privé is
En mensen ook al biggelt
Er een traan over Carmiggelt
De wet heeft rechtgedaan
Dus die cafeetjes gaan eraan”

Cafés werden gesloten omdat er geen ruimte was om een aparte WC voor vrouwen te maken.  Dat was vooruitgang want ook vrouwen mochten nu het café in.
Enige decennia later ben je progressief als je een genderneutrale WC installeert. Dan hoeven de bezoekers niet te kiezen uit de rigide man/vrouw-dichotomie. Ik denk dat dit wederom vooruitgang is. In Den Haag, viel mij deze week op, is het ene ministerie daar verder in dan het andere. Binnenlandse zaken heeft bijvoorbeeld gescheiden WC’s en bij OCW is het genderneutraal. Ik durf zo maar te gokken hoe het bij VWS is en bij Defensie.
 
Ik heb wel sympathie voor dat meer fluïde kijken naar wat gender bepaalt. Dus hoewel de bioloog en de cultureel antropoloog in mij jou toch zeker als een meisje zou typeren, snap ik dat jongetje in je. Ik ben zoooo van deze tijd. Dus als je bij me thuiskomt mag je gerust van mijn genderneutrale WC gebruikmaken.
 
Groet, Jaap
 

Jongetje

19 oktober 2018


Beste Jaap,
 
Ik denk dat ik een jongetje ben. Het moet wel. Ik herken me namelijk zo vaak niet in hoe vrouwen zichzelf positioneren in het man-vrouw-debat. Ik vind het vaak zo overtrokken, chargerend, stereotyperend. In die prototypen herken ik mezelf niet. Dus ik moet een man zijn, dan. Toch?
 
Deze week was hoorde ik in de auto tijdens een radio-uitzending een gesprek met twee Haagse politica over vrouwen in de (Tweede) Kamer. Want die Kamer, dat is een apenrots. En de apenrots is blijkbaar de natuurlijke habitat van de man. Het spel dat erop gespeeld wordt, is een mannenspel waar vrouwen zich in moeten voegen, als ik de dames mag geloven. Als vrouw heb je het daar moeilijk.
En dan volgt een interessante serie argumenten waarvan ik me afvraag of de dames eigenlijk zelf wel doorhebben wat ze zeggen.
De eerste in de serie zijn de nature-argumenten: vrouwen zijn van nature toch meer geneigd om ….
De tweede in de serie, net zo makkelijk, nurture-argumenten: vrouwen wordt toch geleerd om …, mannen zien vrouwen niet als ….
En de derde: de gedragsvoorbeelden: mannen gaan er toch maar stevig staan en vrouwen hebben een hoge stem. De dames hebben als vrouw geleerd om hun stem te laten dalen en ook met een rokje, stevig wijdbeens met twee benen op de grond te gaan staan.
 
Waarom ik dan een jongetje ben? Ik heb altijd stevig met mijn benen op de grond gestaan. Ik vind die apenrots best leuk, net als het spel dat erop gespeeld wordt. En ja, ook ik ben als vrouw niet altijd serieus genomen, maar dat doe ik ook wel eens naar mannen. Ook ik heb moeten leren hoe ik me goed en stevig uitdruk in apenrotscontexten, maar of dat nou typisch mannelijk is?
Ik denk trouwens dat er net zoveel mannen zijn die het moeilijk hebben gehad in hun begintijd in Den Haag, ik ken mannen met hoge stemmen en ook mannen die van nature geneigd zijn om te zorgen en niet zo nadrukkelijk aanwezig te zijn. Zouden dat dan toch meisjes zijn?
 
Bovendien, we hebben het over de Tweede Kamer hè? Een plek waar de gelijkheid-tussen-man-en-vrouwspelregel behoorlijk is doorgevoerd. In die Tweede Kamer zitten toch heel veel mannen en vrouwen die vaak toch een behoorlijk gender-balanced relatie hebben, waarin beide partners werken en een deel van de verantwoordelijkheid van het huishouden voor hun rekening nemen. Of anders geldt dat de stellen in hun omgeving wel. We hebben het ook niet over een bijeenkomst van het Red Pil-genootschap, de mannengroepering in Amerika die vindt dat het tijd is voor mannenemancipatie omdat ze het slachtoffer zijn geworden van de vrouwenemancipatie.
 
De afgelopen periode hebben we moeten wennen aan genderneutrale aanspreektitels en genderneutrale toiletten. We leren steeds beter dat het verschil tussen man en vrouw te plat is. Zullen we dan ook het samenspel tussen man en vrouw op werkvloeren niet meer zo verplatten. Zullen we daar genderbalanced taal voor maken, in plaats van er uitdrukking aan te geven alsof het het verschil tussen twee uitersten is? Uitdrukking geven aan verschillen op de apenrots zonder te stereotyperen? Dan kan ik mijn mannetje staan en toch heel gewoon een vrouwtje zijn? Lijkt me wel zo duidelijk.
 
Groet, Leike

ING in de war

4 oktober 2018


Beste Leike,

Las jij het interview met de commissaris Breukink van ING in de NRC van 3 oktober jl.? Hij beklaagde zich over de manier waarop politici over de bank heen vielen rond de witwasaffaire die werd geschikt voor 775 miljoen. Politici doen dit uit eigenbelang sprak deze hoeder van het algemeen belang (…) en commissaris bij de bank die we onlangs met belastinggeld moesten redden.

Ik vind het een interessante kwestie vanuit ons vak. Het OM schikt de zaak met de rechtspersoon ING en slaagt er niet in om strafrechtelijk door te pakken naar personen omdat niet duidelijk is wie verantwoordelijk is. Ook deze toezichthouder zelf weet niet waar zijn verantwoordelijkheid ligt. Op de vraag of hij zichzelf aanrekent wat er is misgegaan antwoord hij: “Dat vraag ik me al maanden af. Ik ben er nog niet uit. Je kunt bij ING zomaar zeven partijen noemen die mogelijk verantwoordelijkheid dragen als er iets niet goed is gegaan: de mensen bij de afdeling compliance, het management, het bestuur, de interne en de externe accountant, toezichthouders, en wij als commissarissen.”

Nog even los van de voorzet voor open doel dat deze redenering dan ook opgaat voor als er dingen wel goed gaan en dat dus een salarisverdubbeling bij CEO Ralph Hamers misschien toch geen goed idee was; ze weten niet wie waarvoor verantwoordelijk is! Alleen voor de winst blijkbaar?

Nou had ik al eens gehoord dat de ING zichzelf regelmatig op de borst roffelde vanwege het innovatieve Spotifymodel, dus zocht ik even op hoe ze dat zelf omschrijven op banken.nl. Luister en huiver: “Het Spotify organisatiemodel wordt internationaal als voorbeeld gezien voor een flexibele, innovatieve organisatie. Het organisatiemodel werkt op basis van autonome teams die ieder verantwoordelijk zijn voor een stukje van het totale eindproduct aan de klant. Ieder team – squads genoemd – hebben een duidelijke missie en een producteigenaar in plaats van een hiërarchische manager. Deze organisatiestructuur heeft Spotify in staat gesteld om – ondanks de exponentiele groei – haar aanpassingsvermogen en innovatiekracht te behouden.”

Kijk, de hiërarchische manager gaat bij het grote vuil. Die hebben we niet langer nodig. We hebben alleen nog missies en producteigenaren, en er zijn squads, tribes en chapters. Net als bij suspecte motorclubs.

Ben ik nu een oude aftandse lul Leike? Ben ik niet meer van deze tijd als ik denk dat een organogram waarin je kunt afleiden wie verantwoordelijkheid draagt voor wat wel een handig hulpmiddel is? Ben ik uitgerangeerd als ik denk dat het helpt om na te denken over de samenhang tussen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Ben ik geheel verkalkt als ik denk dat verantwoordelijkheid van velen leidt tot onverantwoordelijkheid? En moet ik nodig met pensioen als ik denk dat een commissaris er is om toezicht te houden op de kwaliteit van het bestuur?

 

Zelf denk natuurlijk niet he? Zelf denk ik dat het OM gewoon de CEO moet vervolgen tenzij hij kan aantonen dat hij er niks mee te maken had. Ik denk bijvoorbeeld ook dat al die experimenten met zelfsturing en malle begrippen uit de motorbendewereld over een paar jaar zullen leiden tot een blozend wegkijken en hard roepen dat zij ook niet weten wie daarvoor verantwoordelijk was. Allemaal verhaaltjes om bezuinigingen goed te praten, nog meer inspanning te ontlokken aan medewerkers, de ratrace op te voeren. En dat met een sausje van democratisering, empowerment, autonomie en ultrasnel reageren op de markt.

En dan nog even terug naar de commissarissen. De mensen waarvan je verwacht dat ze sadder and wiser zijn. Dat ze tegen de bestuurder zeggen: “Zeg Ralph, kan jij je verantwoordelijkheid eigenlijk wel aan? Je maakt een modieuze zooi van een nette bank. Straks weten we niet eens meer wie op z’n donder moet krijgen als er iets misgaat. Maar hier ben jij verantwoordelijk voor. Dit jaar geen periodiek Ralph!”

 

Groet,  Jaap

 

 

 

 

Trinsieke motivatie

27 september 2018


Beste Leike,
 
Mooi, je pleidooi voor die extrensieke motivatie. Je beschrijft hoezeer we ons natuurlijk heel vaak laten leiden door onze omgeving in de dingen die we doen. En dat daar ook niks mis mee is. Organiseren en samenwerken gaat natuurlijk voortdurend om invloed op elkaar uitoefenen en kijken hoe je samen verder komt.
Ik vroeg me daarom af waar die nadruk op die intrinsieke motivatie in ons vak nu eigenlijk vandaan kwam. Mag ik proberen stukjes van de verklaring te geven?
Het neoliberalisme (VVD-er Klaas Dijkhof noemde dat overigens deze week een scheldwoord??) zet het individu centraal. Immers de homo-economicus maakt steeds individueel rationele keuzes en draagt zo bij aan de markt die alles eerlijk regelt. Kijk ook naar de manier waarop we allemaal onze eigen (individuele) keuzes maken als consument, hoe we ons pensioenstelsel willen individualiseren, hoe we zelf keuzes maken voor al dan niet groene energie, hoe we investeren in wegen voor individueel vervoer. De mens als autonoom wezen.
De jaren zestig. Ze brachten een culturele revolte teweeg die mensen losschudde uit vaste patronen die Nederland in de naoorlogse wederopbouw krachtig bijeenhield. De zuilen, verenigingsleven, rolpatronen, zuinigheid, gedrag en vlijt. Mensen emancipeerden en mochten steeds meer zichzelf worden. Allemaal mooie en unieke individuen.
In onze cultuur zijn we inmiddels als individu het schitterde centrum van de wereld. En met behulp van de postmoderne filosofen bouwen we ook nog onze eigen werkelijkheid.
Ja, waar moet dan motivatie vandaan komen? Van binnenuit natuurlijk! Gepassioneerde ontembare verlangens om ons bovenins Maslows piramide te ontplooien verwerkelijken in onze narcistische wereld.
Het is een ironische paradox als we ons realiseren dat al dat geïndividualiseerde verlangen vooral een weerslag is van een wereld die ons inpepert dat we op onszelf zijn teruggeworpen. Dat de nadruk op het individu een cultureel fenomeen is. Geert Hofstede die mooi vergelijkend onderzoek naar culturen deed, zag hoe onze Nederlandse cultuur en die van de Angelsaksen het individu een veel centralere plaats gaven dan de landen om ons heen waar de clan, de familie, de groep meer centraal stond.
 
Ik mocht ooit een discussie leiden over het vrijwillig levenseinde. Allemaal progressieve mensen die (net als ik) vonden dat het toch gek is dat dokters meer over je dood te zeggen lijken te hebben dan jijzelf. Ja mag toch zeker wel zelf bepalen of en wanneer je dood wilt? Interessant vond ik toen de inbreng van het Humanistisch verbond. Zij waren ook voor keuzevrijheid, maar niet die van het individu. Wel van het individu in samenspraak met zijn omgeving. Je komt niet alleen ter wereld, je gaat er ook niet alleen vanaf. Dat idee van fundamenteel niet alleen zijn, sprak me erg aan.
De fotografen Ari Versluis en Ellie Uyttenbroek maakten prachtige fotoseries die tonen hoezeer individuen in hun kleding zich steeds conformeren aan groepen. Dat kenmerkt ons mensen toch? Bij een groep willen horen en je er tegelijk van en in willen onderscheiden?
 
Zou het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie eigenlijk niet te simpel zijn? Ofwel vanbinnen, ofwel vanbuiten? Is het nou juist niet zo met alle betekeniscreatie dat het een voortdurend sociaal proces is waarin eigen impressies en onaffe ideeën schuren tegen die van anderen om gaandeweg tot (deels) gedeelde visies te komen? En zijn veel van onze oprecht individueel beleefde motieven niet een weerslag van de cultuur waarin we zijn opgesloten? Schrijf ik dit stukje omdat ik dat zo graag wil? Of omdat we hebben afgesproken elkaar regelmatig te schrijven? Ik denk eigenlijk dat ik tot het schrijven van deze ‘beste Leike’ trinsiek gemotiveerd was.
 
Groet, Jaap

Extrensieke motivatie

18 september 2018


Beste Jaap,
 
Mooi anti-SMART-pleidooi was dat. Helemaal eens. Precies waarom SMART niet werkt. We hebben meer van dit soort toverwoorden die niet werken.
Ik fulmineerde op deze plek al eerder tegen de zo wonderlijke focus op intrinsieke motivatie bij verandering. Een geplande verandering is voor medewerkers een extrinsiek gegeven, hoezo moet je daar intrinsiek gemotiveerd voor zijn? Ik vind het een soort veranderkundige luiheid. Maar goed, daar schreef ik al eens over.
In dit blog wil ik niet een pleidooi houden tegen, maar juist voor iets. Ik wil de schijnwerper zetten op extrinsieke motivatie. Ook extrinsieke motivatie is immers een vorm van motivatie. Wat mij betreft een heel belangrijke en onderschatte vorm. Een heel veel gebruikte ook. Zal ik je wat voorbeelden geven?
 
Mijn belastingpapieren invullen? Doe ik uit extrinsieke motivatie, omdat we hebben afgesproken met elkaar dat we dat doen en omdat er een autoriteit is die dat handhaaft. Mijn huis schoonmaken: extrinsieke motivatie. Het wordt namelijk anders zo’n bende. Naar de tandarts? Extrinsieke motivatie. ’s Morgens om zes uur mijn bed uit? Naar de sportschool? Plastic afval gescheiden aanleveren? Niet door rood rijden (en ook niet door heel donker oranje)?
Moet ik nog doorgaan?
Het mooie is: het is allemaal motivatie. Ik doe het allemaal netjes. Ben ervoor gemotiveerd. Maar niet intrinsiek. Het is niet diep van binnen mijn grootste wens. Het is gewoon handig, nodig, afspraak, gemakkelijk, verstandig.
 
Volgens mij moeten we erkennen dat we in verandering veel vaker en makkelijker mensen kunnen uitnodigen om die extrinsieke motivatie te gebruiken, dan dat we ze steeds maar uitnodigen om intrinsiek gemotiveerd te raken. Neem bijvoorbeeld veranderingen die zaken betreffen die medewerkers als ‘corvee’ zien: van die dingen die je er ook nog bij moet doen, terwijl je je werk aan het doen bent. Dat wordt nooit leuk, laat staan dat je er intrinsiek voor gemotiveerd raakt. Wat zou het heerlijk zijn als we dat met elkaar zouden onderkennen en de verandering er ook op zouden vormgeven.
Precies hetzelfde voor mensen die die verandering niet meteen zien zitten. Dat kan. Dat mag. Maar ja, het moet ook. Dus benut extrinsieke motivatie om mee invulling te geven aan de verandering. Dan went het vanzelf. Heerlijk toch? Niet eerst in jezelf zitten zoeken naar je intrinsieke motivatie, gewoon extrinsiek gemotiveerd die verandering in. Niks mis mee.
En voor iedereen die nu denkt dat het over externe druk of dwang gaat: da’s precies de valkuil die ik bedoel, precies de blinde vlek waar dit over gaat. Extrinsieke motivatie is motivatie. Als je denkt dat het over druk of dwang gaat, druk je niet op de motivatieknop, maar duw je vanuit je eigen wens door. Dat heeft niks met motivatie te maken.
Natuurlijk is er een tegen-kant: als je op de verkeerde extrinsieke knoppen drukt, krijg je geen externe motivatie, en kan intrinsieke motivatie zelfs verdwijnen.
 
Waar het mij om gaat, is dat we erkennen dat heel veel gebeurt omdat er een andere motivator is dan de intrinsieke. Zullen we die extrinsieke motivatie weer een plek geven in organisatieverandering? Dan kunnen we namen ook zoeken hoe we mensen kunnen ondersteunen om die extrinsieke motivatie in te zetten. Scheelt volgens mij heel veel energie. Die je toch maar mooi voor andere dingen kunt gebruiken.
 
Groet, Leike
 

Is SMART wel slim?

2 september 2018


Beste Leike,
 
Je weet dat ik al lang een hekel heb aan SMART-doelstellingen. Zo’n vreselijk acroniem waar de begrippen gezocht lijken bij een leuk catchy begrip. SMART of zoals wij zouden zeggen slim, dat is toch altijd een goed idee? Wie is er nou tegen slimme of smart-doelstellingen?
Ik dus.
Het lastige was, dat ik nooit goed kon uitleggen waarom ik zo ging steigeren van dat SMART. Ik kwam meestal met nogal onbeholpen verklaringen. Want ook bij mij gaat de conclusie vaak aan de onderbouwing vooraf.
Maar ik heb het te pakken. Ik weet nu waarom ik vind wat ik eerder ook al vond.
Wikipedia zegt dit over SMART: “De letters van SMART staan voor:[4]
·      Specifiek – Is de doelstelling eenduidig?
·      Meetbaar – Onder welke (meetbare/observeerbare) voorwaarden of vorm is het doel bereikt?
·      Acceptabel – Zijn deze doelen acceptabel voor de doelgroep en/of het management?
·      Realistisch – Is het doel haalbaar?
·      Tijdgebonden – Wanneer (in de tijd) moet het doel bereikt zijn?
 
De supporters van SMART hebben er een bedoeling mee. Zij menen dat het helpt om heel concreet te omschrijven waar je uit wilt komen in bijvoorbeeld je werk, een verandering of een project. Hoe beter je dat lukt, hoe beter je op koers blijft en uitkomt waar je uit wilt komen. En soms is dat ook heel handig. Bijvoorbeeld  
als je een aannemer vraagt voor een verbouwing. Dan weet je precies dat het alleen de zolderkamer betreft, hoe groot de dakkapel moet worden en heb je ingeschat of de aannemer vakbekwaam is. Je hebt een duidelijke prijs afgesproken en dat het werk 1 oktober klaar moet zijn. Het zijn afspraken waar je elkaar aan kunt houden. Heel overzichtelijk.
Mijn bezwaar is dat SMART ook soms met het grootste gemak gebuikt wordt om sociale processen zoals veranderingen van gedrag en cultuur te sturen. Ik dacht, laat ik dat dan ook maar SMART formuleren:
·      Statisch. Er wordt een doel vastgesteld dat vooraf precies gekend kan worden. Het woord vast-stellen duidt het eigenlijk al aan. Een onbeweeglijk einddoel, dat bereikt worden ongeacht wat je ondertussen te weten komt.
·      Maakbaar. De onderliggende gedachte is die van de maakbare wereld. De omnipotente maker krijgt precies voor elkaar wat ie vooraf heeft bedacht. En zet dat ook door, ook als anderen daar andere opvattingen over hebben. Ingenieursdenken is zinvol in de stoffelijke wereld, in het sociale domein lukt het vaak niet.
·      Aspectgericht. Het project is vaak gericht op een deel van een groter geheel. Daarop ligt de focus. We gaan dat stukje aanpakken. Daar zit ook vaak precies het probleem. De systemische samenhang van het bedoelde aspect met andere onderdelen wordt onderschat en gaandeweg kom je erachter dat het deel zich helemaal niet zomaar laat veranderen zonder het geheel te betrekken.
·      Rigide. De kern van het SMART plannen is dat het strakke doel richting geeft aan de acties. En precies dat maakt dat je -voor je het weet- meer bezig bent met het afvinken van historische bedoelingen dan met beoordeling van wat nu adequaat zou zijn. Met de SMART-doelstelling heb je taal gemaakt waardoor je elkaar bindt aan abstracties die niet altijd meer passen op de concrete actualiteit.
·      Theoretisch. Yogi Berra zei ooit: “In theorie komen praktijk en theorie overeen, in de praktijk niet.” Ook daar wringt het. De doelen zijn theoretische doelen, vaak keurig verantwoordbaar geformuleerd. Goed over nagedacht en theoretisch in orde. Maar in plaats van dat je een theorie zoekt om een praktijk te verklaren, gebruik je nu een theorie om de praktijk naar je hand te zetten. Als de praktijk zich niet aan de theorie houdt, jammer voor de praktijk.
 
Zo’n acroniem helpt wel om je gedachten te ordenen, maar wat doe je als een letter mist?  Ik zou graag nog de letter N van Naief toevoegen, maar ja dat past er niet in…
 
Groet, Jaap
 

Organisatievragen